De dilemma’s van een natuurbeheerder – Deel 8

Plannen en werkelijkheid

Je kunt als natuurbeheerder nog zulke mooie plannen hebben, bij de uitvoering ervan blijkt de werkelijkheid nogal eens weerbarstiger dan verwacht. In 1989 werd het grofwildbeheer op De Hoge Veluwe gewijzigd; de edelherten moesten het terrein en de voedselbronnen (met name bochtige smele) beter gaan gebruiken – wat niet gebeurde – en de wildzichtbaarheid moest beter worden. Vijf jaar later, in 1994, ging het roer nog eens om.

Wild wild of gehouden ‘wild’

De Wildbaan met daarin als voornaamste bewoners edelherten en moeflons had een oppervlakte van ongeveer 3800 ha. Dankzij de Rijksnota “Jacht en Wildbeheer” was dat te klein om het wild wild te mogen blijven noemen. Het grofwild zou in één klap onder de noemer ‘gehouden dieren’ binnen de Gezondheids- en Welzijnswet van Dieren vallen. Hierdoor zou beheer door middel van jacht in één klap wegvallen. Alleen terreinen van 5000 ha of meer vielen nog onder de Jachtwet.

Wild wild - Foto: Yvonne Arentzen

Wild wild – Foto: ©Yvonne Arentzen

Zelfstandig beheer

Om de regie over het grofwild in eigen hand te kunnen blijven houden kon De Hoge Veluwe niets anders doen dan de Wildbaan uitbreiden naar een omvang van 5000 ha. Dit was mogelijk door de binnenrasters – die het Park in drieën deelden – te slechten en alleen de culturele enclaves (jachthuis Sint Hubertus inclusief tuinen en vijver èn het Centrumgebied met daarin Kröller-Müller Museum plus beeldentuin, President Steynpark, Marchantplein, bezoekerscentrum met Museonder en Landschappentuin alsmede inmiddels voormalig restaurant De Koperen Kop) uit te rasteren. Door toevoeging van Landgoed Hoenderloo aan de noordkant van het Park (800 ha) en Kemperberg aan de zuidkant (400 ha) lukte het te voldoen aan de oppervlaktenorm.

Het Kröller-Müller Museum is onderdeel van de enclave Centrumgebied - Foto: Yvonne Arentzen

Het Kröller-Müller Museum is onderdeel van de enclave Centrumgebied – Foto: ©Yvonne Arentzen

‘Grof wild’

De vergroting van de Wildbaan had een belangrijke consequentie die nogal wat reden tot zorg gaf. Landgoed Hoenderloo en Kemperberg waren oorspronkelijk cultuurbossen, bestaand uit een aanplant van deels uitheemse (loof)houtsoorten. Ze waren ooit door rasters afgescheiden van de Wildbaan om de natuurlijke bosontwikkeling niet te laten mislukken door toedoen van edelherten, die als een kind in een snoepkast maar wat graag een begerige blik en vervolgens hapgraag mondje op kwetsbare toppen en zijtakken zouden hebben losgelaten. Het sappige blad van loofhout is vele malen lekkerder dan een ‘noodrantsoen’ van gortdroge dennennaalden en pijpestrootje! Alleen door buitensluiten van in dit geval letterlijk ‘grof wild’ kregen jonge, al dan niet spontaan opgekomen loofboompjes de kans groot te worden.

Ook al is er nog zo’n groot aanbod, pijpestrootje vinden edelherten niet lekker - Foto: Yvonne Arentzen

Ook al is er nog zo’n groot aanbod, pijpestrootje vinden edelherten niet lekker – Foto: ©Yvonne Arentzen

Rustgebieden als ‘bindmiddel’

Om de graasdruk in noord en zuid zo laag mogelijk te houden was het zaak de edelherten te binden aan het middendeel, de Wildbaan dus. Grote, aantrekkelijke rustgebieden werden gezien als het ideale ‘bindmiddel’.
De edelherten moesten vooral niet het idee krijgen noord- en zuidwaarts te trekken, waar voor hen zoveel lekkers te halen was. Daarom werden ‘overloopgebieden’ tussen de Wildbaan en de aanlokkelijke loofbossen vrijgegeven voor het publiek. Talrijke ontmoetingen met ‘aartsvijand’ mens zouden het roodwild wel gaan weren uit de opgeheven rustgebieden Zwarte Veld en Reemsterdennen/Reemsterheide. Het kon zijn toevlucht zoeken in de rustgebieden Koeverbos, Lijkweg/Middenzand (uitgebreid van 100 naar 240 ha), Deelense Start, Bosje van Staf/Oud-Reemster Zand (vergroot van 220 naar 250 ha) en Nieuwe Plijmen/Plijmen (fors uitgebreid van 28 naar 170 ha). De in totaal 760 ha vormde 15.2% van de voor het grofwild beschikbare grondoppervlakte van De Hoge Veluwe.

Rustgebied Bosje van Staf en Oud-Reemster Zand - Foto: Yvonne Arentzen

Rustgebied Bosje van Staf en Oud-Reemster Zand – Foto: ©Yvonne Arentzen

Dit ziet een bosbouwer liever niet al te vaak gebeuren - Foto: Yvonne Arentzen

Dit ziet een bosbouwer liever niet al te vaak gebeuren – Foto: ©Yvonne Arentzen

Het is niet alles goud wat er blinkt

Het grofwild had er in principe 1200 ha leefgebied bij gekregen, met hierin 92 ha meer en absoluut centraal gelegen rustgebied. Grote, vooral rustige gebieden zouden het roodwild wel op zijn plaats houden.

De Wildbaan kon een hoge wildstand trouwens prima gebruiken, want er groeide gras in overvloed. Wanneer de edelherten dat goed te grazen namen, konden ze de open vlaktes open houden. Dat betekende voor de terreinbeheerder een zorg minder. Maar… doordat dankzij hoge graasdruk jonge boompjes het loodje legden, kon natuurlijke bosverjonging daar niet van de grond komen.

De keerzijde van de hoge-wildstandmedaille was, dat er van spontane groei van nieuwe dekkingsbosjes en -bossen geen sprake meer kon zijn. Aanplant was uiteraard wel mogelijk, maar dat betekende plaatsing van rasters en dat zorgde voor (enige) inkrimping van het leefgebied van de edelherten. Ze zouden hun honger dan makkelijk elders kunnen gaan stillen, bijvoorbeeld in terreingedeelten waar de beheerder hen liever niet dan wel zag komen.

Lees ook: De dilemma’s van een natuurbeheerder – Deel 9

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2020/07/14/de-dilemmas-van-een-natuurbeheerder-deel-8/