De dilemma’s van een natuurbeheerder – Deel 4

Natuur beheren betekent keuzes maken…

Je kunt kiezen uit verschillende beheersdoelen. Maak je alles ondergeschikt aan:

  1. het terrein (bijvoorbeeld begrazing achterwege laten op kwetsbare vegetatie, zodat de zeldzame orchideeën niet worden opgevreten door koeien)
  2. het wild (bijvoorbeeld rustgebieden instellen voor edelherten, want die slaan bij de minste of geringste verstoring als stresskippen op de vlucht), of
  3. het publiek (bijvoorbeeld een stuk stuifzand vrijgeven als struingebied, zodat het zand los blijft om te stuiven en de bezoekers een gevoel van vrijheid beleven)

Alle goede dingen bestaan in drieën

In het Nationale Park De Hoge Veluwe werd in 1989 het grofwildbeheer meer geïntegreerd in het terreinbeheer. Deze keuze betekende een compromis tussen A (terrein) en B (grofwild). Indirect was hier ook keuze C (publiek) in verwerkt, want veel Parkbezoekers willen in een aantrekkelijk landschap wild zien – liefst ‘op een presenteerblaadje’.

Wildobservatieplaats Millelamel op De Hoge Veluwe - Foto: Anja Arentzen

Wildobservatieplaats Millelamel op De Hoge Veluwe – Foto: ©Anja Arentzen

Leefgebied en voedsel 

Het terrein (A) is het leefgebied van het grofwild (B). Een terrein – en dat geldt voor elk terrein –  is pas geschikt als leefgebied voor dieren, wanneer zij er voedsel van hun gading in aantreffen. Van het grofwild – een ‘ouderwetse’ benaming voor de vijf wilde hoefdiersoorten edelhert, damhert, ree, moeflon en wild zwijn –  zijn de eerste vier soorten planteneters. Zwijnen zijn geen strikte vegetariërs; op hun menu staan ook ‘tapas’ in de vorm van insecten, reptielen en amfibieën, en ‘luxevlees’ als reekalfjes of… kadavers zolang deze nog niet zijn opgeruimd door een armada van maden en kevers.

Een hapje hazelworm gaat er bij een zwijn ook wel in - Foto: Yvonne Arentzen

Een hapje hazelworm gaat er bij een zwijn ook wel in – Foto: ©Yvonne Arentzen

Planten en houtachtigen zijn de basis van alles

Wil een terrein geschikt zijn voor grofwild, moet er zonder meer kwalitatief goed voedsel aanwezig zijn in de vorm van uiteenlopende plantensoorten. De planten moeten goed kunnen groeien en dat ook nog eens in bepaalde minimum hoeveelheden. De dieren moeten namelijk niet alles tot op het laatste sprietje kunnen opeten, want dan blijft er van het gezonde voedsel niets over en gaan ze op zoek naar alternatieven waar ze juist van af moeten blijven (ze gaan zich tot ontsteltenis van de boswachter te goed doen aan bast van bomen die voor houtproductie bestemd zijn of aan spontane verjonging, waardoor deze weinig of in het ergste geval helemaal geen groeikansen krijgt.

De snoeibrigade op vier hoeven gaat nogal eens drastisch te werk - Foto: Anja Arentzen

De snoeibrigade op vier hoeven gaat nogal eens drastisch te werk – Foto: ©Anja Arentzen

Grenzen aan groei

Het moge duidelijk zijn, dat de wildstand binnen de perken moet blijven om een goed voedselaanbod te kunnen blijven waarborgen. Je spreekt dan over de draagkracht van een terrein en daar is een maximum aantal beestjes aan gebonden. Je ontkomt er niet aan dieren uit een bestand weg te nemen. Laat je zo’n ingreep achterwege krijg je zo’n wantoestand als in de Oostvaardersplassen, waar jarenlang grote grazers als gevolg van ‘moordende’ voedselconcurrentie en -gebrek ‘mochten’ creperen dankzij een beleid van (on)zalig nietsdoen. Lafhartig de weg van de minste weerstand bewandelen is uiteraard ook een keuze die je als natuurbeheerder kunt maken. Jacht achterwege laten en rasters verlagen, waardoor je het ‘luxeprobleem’ van een ongebreideld groeiende wildstand over de schutting gooit is eveneens een keuze; of het zo netjes is het land van je buren te zien als een soort tafeltje-dek-je-dierenasiel voor herten met hongerklop…

De schutting van de buren: insprong Deelenseweg - Foto: Anja Arentzen

De schutting van de buren: insprong Deelenseweg – Foto: ©Anja Arentzen

Rust is pure noodzaak

Het is natuurlijk prachtig, wanneer een terrein (meer dan) voldoende voedsel oplevert voor de dieren die er leven, maar je hebt daar weinig aan, wanneer bijvoorbeeld mensen lukraak door het terrein banjeren, telkens voor verontrusting zorgen en daarmee de dieren van hot naar her jagen. Als je een avondje uitgaat, wil je tijdens je diner in het restaurant in alle rust kunnen eten en niet om de haverklap gestoord worden door de ringtone van je mobieltje. Voor het wild geldt precies hetzelfde; het wil in alle rust, ongestoord kunnen ‘tafelen’. Daar moet het wel de kans voor krijgen.

Het is van groot belang dat de dieren – zeker de herkauwers edelhert, moeflon en ree – in het terrein de beschikking hebben over ‘rustige’ gebieden, waar ze de gelegenheid hebben ongestoord te foerageren en het voedsel te verteren. Uit het voedsel halen ze namelijk energie om in leven te kunnen blijven.

Ook zoelen doen edelherten het liefst in alle rust - Foto: Anja Arentzen

Ook zoelen doen edelherten het liefst in alle rust – Foto: ©Anja Arentzen

Ook zoelen doen edelherten het liefst in alle rust – Foto: Anja ArentzenVoor wie zijn de rustgebieden?

Reeën zijn territoriale dieren die hun leefgebied naar eigen inzicht in mootjes hakken. Zij verdelen zich vanzelf over het terrein.

Moeflons zijn weliswaar behoorlijk op hun rust gesteld, maar zijn meesters in slim terreingebruik; zeker de rammen weten zich halverwege een rug in een heideveld voor argeloze recreanten totaal onzichtbaar te maken.

Edelherten zijn van het grofwild de soort, die het meest gevoelig is voor verstoring; zij zijn het meest gebaat bij rustgebieden die niet toegankelijk zijn voor publiek.

<< Zo’n bordje staat er echt niet voor niets – Foto: ©Yvonne Arentzen

Lees ook: De dilemma’s van een natuurbeheerder – Deel 5

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2020/07/07/de-dilemmas-van-een-natuurbeheerder-deel-4/