De voerman van weleer – Deel 4

Beelden van de Duitse landweg 186

Geschreven door August Topf.   In 1864 verschenen in Die Gartenlaube.

Vertaling en voetnoten: Willem van Putten

*******************************************************************************************************************************

Ceremonies

Het is bekend dat zeelieden die voor het eerst de evenaar passeren, worden ingewijd in de geheimen van Neptunus onder bepaalde ceremonies, en dat daarbij het oude gezegde geldt: na verdriet komt vreugde. Voor de koetsiers en latere voerlieden van Duitsland was de “evenaar” de stad Neurenberg. Hier, in deze belangrijke metropool van het koetsiersvak, waar grappen en grollen al lange tijd in ruwe vorm bloeiden, vond de ridderslag plaats voor de jonge koetsier die voor het eerst door de poorten van de oude keizerlijke stad reed met zijn paard(en). Er gaat ook nu nog in oude koetsiersplaatsen het verhaal dat na het voltooien van de eeuwenoude ceremonieën er een levendig toernooi plaatsvond, waarbij menige kameraad in het zand werd gelegd. Maar de zaak zelf verliep als volgt:

Degene die voor het eerst als voerman naar Neurenberg kwam, het maakte niet uit of hij bij de Zwarte Kruik, het Witte Paard, de Engel, de Sleutel, de Sterrenhof, de Grijze Wolf of een van de vele [andere] voermansherbergen stopte, moest volgens oude traditie zodra het gezamenlijke avondeten voor de voerlieden werd geserveerd, de laatste stoel aan tafel innemen, tegenover de kamerdeur. Wanneer het eten zo’n beetje op was, werden plotseling twee houten ringen in de vorm van een halsboei om de nek van de verlegen nieuwkomer gelegd, die de voorste delen bleken te zijn van een houten tang van meerdere ellen lang, die de waard of bij gebrek daaraan een jonge knappe voerman die stiekem achter de overtreder was gaan staan, met luid gelach van de tot dan toe serieuze en zwijgzame voerlieden wist te hanteren.

Vervolgens werd de gevangene in welgekozen woorden duidelijk gemaakt dat men blij was hem in Neurenberg te zien, waar tot nu toe elke echte voerman door de doop was ingewijd in de geheimen van het voermannenvak. Er stond ook, zo werd er verder gegaan, niets in de weg, om ook hem, de omhalsde, te dopen en hem de genoemde voordelen toe te kennen, en het hing alleen van hem af of hij volgens oude gewoonte een doopfeest wilde organiseren en daarvoor peetouders wilde kiezen. Ondersteund door zijn landgenoten, onder wie zelfs zijn vader en ook broers en neven, vroeg de nog niet ingewijde om toelating tot de grote broederschap en kameraadschap van Duitse koetsiers en voerlieden en koos onder de aanwezige gasten drie peetouders, waarvan elk hem een spreuk gaf die betrekking had op zijn vak, als blijvende herinnering.

Als de spreuk van oudere voerlieden kwam, was deze meestal serieuzer van inhoud, terwijl jongere peetouders met een ernstig gezicht graag een dubbelzinnigheid lieten doorschemeren. Nu kondigde degene die nog steeds in de tang werd gehouden aan hoeveel flessen wijn hij wilde schenken en nodigde al zijn “peetouders en collega’s” uit voor zijn feestdag. Nadat de peetouders hun peetcadeaus bekend hadden gemaakt aan de aanwezigen, werd de halsboei van de tang losgemaakt en kreeg de jonge voerman zijn vrijheid terug. Daarom zei men: “Hij moet zich bevrijden.”

Maar de ceremonie van de ridderslag was nog niet voltooid, er was nog geen fles geopend. In plaats daarvan opende de waard naast de kamerdeur een kast en haalde er een groot boek uit dat alleen bij zulke plechtigheden tevoorschijn werd gehaald en anders veilig opgeborgen bleef. Vervolgens plaatste de waard zich tegenover de jonge voerman, sloeg het grote boek open op de tafel en beval hem om op te staan en aandachtig naar hem – de waard – te kijken terwijl hij voor het eerst in zijn leven zou worden voorgelezen over oude wijsheden, regels en gebruiken van het voermannen beroep.

De Duitse voerman met een tweewielige Hessenkar - Gravure Christoph Weigel

De Duitse voerman met een tweewielige Hessenkar – Gravure Christoph Weigel

Onder doodse stilte van alle aanwezigen, die hun gezichten in ernstige plooien trokken, begon de waard als volgt: “Bij het vertrekken bij een herberg moet de voerman slechts één keer klappen!” – Het laatste woord van dit voorschrift werd echter ondanks de krachtige stem van de waard niet gehoord, want op hetzelfde moment zwaaide de waardin een machtig lange lat, die intussen stiekem uit de genoemde kast, haar gebruikelijke stille schuilplaats die gedeeld werd met de houten tang, was gehaald, en sloeg genadeloos op de achterste delen van onze jonge voerman, onder hartverscheurend gelach van de gasten. Hij draaide geschrokken om, slaakte een jammerklacht en greep met zijn handen naar de pijnlijke plek om deze ook kennis te laten maken met de lat.

Nadat de tumult intussen enigszins was bedaard, legde de waard aan de jonge voerman uit dat deze kleine schok nodig was ter versterking van het geheugen en dat men een oude traditie niet mocht veranderen. Onder de verzekering dat hij vanaf nu niets meer te vrezen had, werd het tweede punt in algemene stilte voorgelezen, waarbij natuurlijk bij het laatste woord weer een harde klap met de lat volgde, onder het bulderende gelach van de voermannen. Deze functie van het slaan, of beter gezegd, latten, werd overgenomen door de huisknecht als de waardin niet aanwezig was. En, vertrouwelijk gezegd, werd de huisknecht meestal van tevoren omgekocht met een mooi geldbedrag, zodat hij bij de uitoefening van zijn functie vaak een menselijkere aanpak had dan de dikke waardin van de voermansherberg.

Van de overige “punten” willen we nog enkele karakteristieke punten benadrukken. De voerman moet zodra hij de paarden naar de stal brengt, in de voerbak kijken en deze indien nodig schoonmaken. Als hij de kamer binnenkomt, moet hij zich wassen. Als een jongere voerman mag hij niet als eerste aan tafel gaan zitten en hij mag alleen het stuk vlees of iets dergelijks uit de schaal nemen dat het dichtst bij zijn zitplaats ligt. De jongere voerman mag niet eerder dan de oudere uit de schaal nemen of een glas pakken. Iedere voerman moet voor het eten stil zijn gebed opzeggen. Als de paarden op straat niet meer willen trekken, moeten ze drie keer worden aangespoord.

Als het tuig desondanks niet in beweging komt, moet de voerman hulp zoeken en de paarden niet behandelen als een beul. Als voermannen elkaar op straat tegenkomen of elkaar in de herberg ontmoeten, moeten ze vriendelijk tegen elkaar zijn en elkaars handen schudden. De oudere voermannen worden met “u” aangesproken, de jongeren met “jij”. Als de voerman een holle weg nadert, moet hij twee of drie keer klappen. Als hij vervolgens geen klappen meer hoort vanuit de holte, moet hij twee of drie keer roepen “Want anders heeft hij geen recht!” etc. Orde en vaste gewoonten zijn zeker te herkennen in deze voorschriften.

Na de eerste slag op de billen werden de glazen gevuld. Ook punch en peperkoek mochten bij zo’n gelegenheid niet ontbreken. Als de ceremonie voorbij was, zong een jonge voerman een bekend voermanlied, en onder gezellig geklets ging de avond voorbij. Soms werd er ook een hakkebord[1] tevoorschijn gehaald, dat diende als vervanging van ons moderne orkest.

Wat betreft de kosten van zo’n avond, kan worden gemeld dat de waard geen gedetailleerde rekening opstelde, maar dat er ook geen werd gevraagd. Bij het afrekenen van de rekening voegde de waard bij elke voerman die die avond aanwezig was, een of meer nullen toe, maar – en dit is belangrijk om te begrijpen! – niet aan het einde, maar aan het begin. Hebben deze nullen die aan het begin zijn geschreven een betekenis? vraagt de verbaasde lezer – Dit zal ons verderop duidelijk worden; voorlopig willen we deze vraag met een beslist “Ja” beantwoorden, tot afschuw van alle rekenaars.

Een hessenwagen met een zesspan paarden ervoor bij een herberg in Buch bij NeurenbergSchilderij van Johann Adam Klein (1792-1875) verzameling Stadsmuseum Neurenberg.

Een hessenwagen met een zesspan paarden ervoor bij een herberg in Buch bij Neurenberg Schilderij van Johann Adam Klein (1792-1875) verzameling Stadsmuseum Neurenberg.

Hessenwegen

Toen men in het tweede decennium van deze eeuw[2] eindelijk begon aandacht te besteden aan de wegen op de grote handelsroutes, kon de voerman natuurlijk zwaardere ladingen vervoeren. Maar zoals het uiterlijk van de landwegen veranderde, onderging ook het voermanwezen dat zich erop voortbewoog natuurlijk een transformatie: de kar werd nu vervangen door de zogenaamde “Stiefelknecht[3]“, een vierwielige wagen met een disselboom, waarvoor de paarden ook individueel in een lange rij liepen. Voor het zogenaamde “gewone”, oftewel reguliere koerierswerk behield men echter nog lange tijd de karren, en de zoutkarren werden pas verdrongen door de Zollverein[4]. In onze tijd ziet men nog steeds enkele karren die uit Frankrijk, België en het Bergische Land komen. Vooral in Montjoie[5] bij Aken zijn er nog steeds veel voerlieden die deels nog steeds naar Leipzig en Breslau rijden.

Uit de periode van de “Stiefelknechte” verdienen de Popendieker speciale vermelding. Het voermansdorp Popendiek ligt tussen Lüneburg en Celle. De voerlieden van deze plaats werden simpelweg “Langspänner” of “Kuttenklepper” genoemd. Ze kregen de eerste naam omdat ze alleen met hun eigen paarden (zogenaamde huispaarden) in een lange rij reden, zodat ze nooit een extra spanpaard nodig hadden; de tweede naam was meer een spotnaam, omdat de Popendieker de enige voerlieden in Duitsland waren die hun eigen haver voerden en zelfs hun eigen proviand meenamen. Men zegt dat de Popendieker in vroeger tijden daardoor niet in hoog aanzien stonden bij de herbergiers en andere voerlieden.

Voordat we overgaan naar het eigenlijke grote vrachtvervoer, zoals dat ontstond door de wegen en verschillende overheidsvoorschriften, moeten we hier nog even stilstaan bij de zogenaamde “Hudel- of Baumwagen”. Deze vierwielige wagens waren voorzien van een disselboom, maar hadden geen ladders. Deze wagens vormden de overgang naar de latere grote vrachtwagen[6], die sinds het midden van de jaren twintig steeds meer in gebruik kwam.

De grote vrachtwagen neemt in het vervoerderswezen dezelfde plaats in als het stoomschip in de scheepvaart. Een grote vrachtwagen woog ongeveer zestig centenaar[7] en had zes duim[8] brede wielen; een tweede klasse van wagens, die volgens bestaande voorschriften slechts 100 centenaar[9] vracht mochten vervoeren in het belang van de wegen, moest vier duim[10] brede wielen hebben. De Pruisische en Beierse regering hebben de eerste voorschriften op dit gebied uitgevaardigd. Naast grote zware remblokken werden twee sleepijzers gebruikt als remmechanismen. In het “schip”, dat onder de wagen hing, bevond zich de kist, gemaakt van sterk ijzerplaat en voorzien van twee tot drie goede sloten, waarin de voerman geld en documenten bewaarde en die ‘s avonds aan de herbergier werd overhandigd om te bewaren. De Sonnerger-kisten waren het meest gewild vanwege hun goede sloten. Over hoge, sterke banden was het grote, witte zeildoek gespannen, waarin naam en jaartal, vaak ook een afbeelding die betrekking had op het voerderswezen, waren genaaid. In vervoerdersgebieden namen de kleermakersgilden het maken van een goed zeildoek op in hun meesterstukken, zodat zeildoek en priesterrok hier in de directe omgeving kwamen.

Ook de “Alfelder”[zweep] transformeerde nu tot de lange trotse zweep van de voerman; het Nürnberger tuigage met zijn vele messing ringen en schijven, ook wel rozen genoemd, kwam nu tot bloei. Een dassenvacht pronkte op het handpaard, een rode wollen doek op het zadel paard. – Vanzelfsprekend veranderde ook de kleding van de voerman nu. In plaats van de voormalige witte kiel kwam nu de fijn doorgestikte korte blauwe Brabantse kiel; het hoofd werd bedekt met een lage ronde hoed met een zilveren of gouden kwast; de nek werd omwikkeld met een kleurrijke rode halsdoek; in plaats van schoenen kwamen de lange voerman laarzen, die tot aan de knieën reikten, terwijl lange gele beenkappen, versierd met rode linten onder de knieën, in de winter de benen hoog omhulden.

Noten:

[1] Een hakkebord bestaat uit een trapeziumvormige kast, waarover veel snaren zijn gespannen. Op deze snaren wordt met een vilten hamertje of een klepel geslagen.

[2] De 19e eeuw dus!    –  [3] Letterlijk: laarzenknecht

[4] De Deutscher Zollverein (Duits Tolverbond, ook in het Nederlands doorgaans kortweg Zollverein genoemd) was een vereniging van Duitse staten ter bevordering van handel en industrie.

[5] Monschau  –  [6] We zitten nog steeds in de 19e eeuw, dus wat wij een Hessenwagen noemen

[7] 3.000 kg  –  [8] 15,24 cm  –  [9] 5.000 kg  –  [10] 10,16 cm

Lees ook: De voerman van weleer – Deel 5

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2024/04/18/de-voerman-van-weleer-deel-4/