Wolven als wilde-hoefdierbeheerders – Deel 4

Hekwerken vormen extra hindernissen op de vluchtweg van het wild

In De Gelderlander van 18 november (wild-plan-zet-wolven-uit-op-veluwe-als-middel-tegen-schade-door-zwijnen-en-herten) stond een zeer beknopte samenvatting van Wild ungulates as forest engineers van Juan Ignacio Ramirez Chiriboga. Volgens dit proefschrift schaden wilde zwijnen, herten en reeën de diversiteit binnen de Veluwse bossen.

Om deze schade tegen te gaan moeten hekwerken terreingedeelten met jonge bomen beschermen tegen vraat, moeten de aantallen wilde hoefdieren omlaag en de aantallen wolven omhoog. Volgens Ramirez Chiriboga zal hun angst voor de ‘grote, boze’ wolf de hoefdieren ertoe dwingen het gehele landschap te gebruiken, waardoor ze minder jonge bomen begrazen. Daar heeft het bos baat bij; het zal zich weer kunnen ontwikkelen zoals het hoort.

Hekwerken ter bescherming van jonge bomen – Foto: ©Anja Arentzen

Hekwerken ter bescherming van jonge bomen – Foto: ©Anja Arentzen

Hongerige wolven 

De grote vraag is: zal het effect van de wolf blijven voortduren? Slaat bijvoorbeeld een roedel edelherten direct bij het ontdekken van een wolvenroedel in paniek op de vlucht en komt het pas een heel eind verder in een veilige instand tot rust, of wacht het eerst af en gaat het pas op de lopers, wanneer de wolven al een prooi op het oog hebben en niet rusten, voordat ze deze te pakken hebben? Blijft het roedel herten na deze ‘moord’ de plaats van het delict een hele poos mijden of keert het na relatief korte tijd terug?  Die wolven hebben immers hun buikje rond gegeten en zullen verkassen naar een ander deel van hun territorium om daar een volgend ‘argeloos’ hertenroedel met een bezoek te vereren en een kopje kleiner te maken.

Ondertussen moeten de edelherten van het eerste roedel hun extra energieverlies – ze zijn immers gevlucht – aanvullen en wat meer zien te eten dan ze gewoonlijk doen. Dit vertaalt zich in een grotere graasdruk in het terreingedeelte, waar ze naartoe zijn gevlucht. Is daar geen hoogwaardig voedsel voorhanden, gaan ze zich te buiten aan het beknabbelen van – mits voorradig en bij gebrek aan beter – jonge boompjes! Missie van meer wolven… mislukt. Bij het tweede edelhertenroedel, dat de hongerige wolven achter zich aan heeft gekregen, is het van hetzelfde laken een pak. En vanaf roedel drie gaat het liedje vrolijk verder.

Hoeveel impact heeft een karkas op de andere prooidieren? – Foto: ©Yvonne Arentzen

Hoeveel impact heeft een karkas op de andere prooidieren? – Foto: ©Yvonne Arentzen

Klagende bosbouwers 

Eigenlijk is het de bedoeling, dat die dekselse edelherten – vluchtdieren als ze zijn en daardoor meesters in het al op grote afstand opmerken van gevaar – het knabbelhoutjesbos inwisselen voor open terrein; daar hebben ze immers goed overzicht op wat er zich om hen heen zoal afspeelt. En omdat dat open terrein vanwege de biodiversiteit open moet blijven – daarom zijn er immers ook (half)tamme grote grazers op losgelaten – mogen ze zich daar vol eten met blaadjes en takjes van spontaan opgekomen boompjes.

Ondertussen… zijn de noeste wroeters everzwijn de bodem aan het omwoelen, waarbij ze zich niets aantrekken van de klagende bosbouwers; juist de lekkerste lekkernijen zitten tussen de wortels van (jonge) boompjes en ja, die kunnen tijdens de nijvere zoektocht naar voedsel een beetje omver gedrukt worden. Wat jammer nou, dat de maïstelers (veevoer, biobrandstof) die hardwerkende wroetertjes ook al niet believen…

En hoe zat het ook alweer met de reeën? Zal de grote boze wolf deze lieverdjes met hun o zo mooie bruine ogen permanent het bos uit en het open veld op krijgen, zodat de kostbare boompjes worden ontzien? Tot groot verdriet van de bosbouwer niet. Wanneer ze zich op open terrein vertonen, vluchten ze bij gevaar linea recta het bos in. Lange afstanden kunnen ze niet afleggen; daar zijn ze niet op gebouwd. Ze trekken een korte, snelle sprint van licht naar donker, van zichtbaar naar (bijna) onzichtbaar. Reeën zijn door hun kruip-door-sluip-door lichaamsbouw meesters in het zich verstoppen tussen struikgewas en laag geboomte; de wolf zal er een zware dobber aan hebben hen in zulke onoverzichtelijke begroeiing te verschalken. En dan is er nog iets: de bouw van hun maag dwingt hen tot het veel en vaak bijeen knabbelen van nogal wat twijgjes en takjes. Nee, naast de herten en zwijnen kunnen de reeën ook al niet met hun tandjes van de kwetsbare en kostbare boompjes afblijven.

Knabbelhout – Foto: ©Yvonne Arentzen

Knabbelhout – Foto: ©Yvonne Arentzen

Menselijk ingrijpen

En toch moeten en zullen die boompjes uitgroeien tot een toekomstbestendig bos. Dan blijft er maar één drastische maatregel over: hapgrage hoefdieren weren met een hoog hek. Natuurlijk is dit een volstrekt onnatuurlijke ingreep.

Ondanks de komst van de wolf blijft menselijk ingrijpen namelijk noodzakelijk. De locatie van deze ‘boomkwekerijen’ zal met grote zorgvuldigheid gepland en uitgevoerd moeten worden – liefst verspreid over het hele leefgebied, waardoor het toekomstbestendige bos er niet uit gaat zien als een variant op de ooit voor de mijnbouw aangeplante grootschalige dennenakkers.

Ook de plaatsing van het hekwerk vraagt om de nodige afwegingen. Bospercelen afgrendelen met hekken komt neer op het plaatsen van extra hindernissen op de vluchtweg.

Herten zoeken de makkelijkste vluchtweg, omdat dat de minste energie kost. Hindernissen in de vorm van omgewaaide bomen kosten eveneens extra energie, doordat de dieren of een omweg moeten maken of over de boomstammen – en eventueel tussen de daar nog aan vastzittende takken – heen moeten springen.

Of er ooit speciaal onderzoek naar gedaan is, weet ik niet, maar het lijkt me heel goed mogelijk, dat herten uit puur lijfsbehoud in een gebied dat ze moeten delen met wolven terreingedeelten met (al te veel) hindernissen zullen mijden. Wanneer de dode bomen blijven liggen, biedt dat kansen voor spontane bosverjonging; opkomende en kleine boompjes kunnen prima gedijen in de luwte van de omliggende stammen.

Hindernissen en onoverzichtelijk terrein bepalen de terreinkeuze van roodwild – Foto: ©Yvonne Arentzen

Hindernissen en onoverzichtelijk terrein bepalen de terreinkeuze van roodwild – Foto: ©Yvonne Arentzen

Hindernissen 

Uit Pools onderzoek is naar voren gekomen, dat roodwild foerageergebieden vermijdt, die het als onoverzichtelijk en ‘dicht’ ervaart. Dood hout op de bodem bemoeilijkt een snelle vluchtreactie. Iedereen kan bedenken, dat hoge rasters in het bos voor nog meer hindernissen zorgen, waar het roodwild niet overheen kan springen. Het kan er alleen maar langs galopperen of draven. Exclosures waar het wild niet anders dan langs kan vluchten horen daarom feitelijk nooit in de (directe) omgeving van (druk) bereden verkeerswegen thuis. Niemand zit erop te wachten plotsklaps een roedel herten met een of meer hongerige wolven achter zich aan voor de auto te krijgen, omdat de dieren door hekwerk rechtstreeks naar die weg toe worden ‘geleid’.

Lees ook: Wolven als wilde-hoefdierbeheerders – Deel 5 – Slot

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2020/01/07/wolven-als-wilde-hoefdierbeheerders-deel-4/