Veldwerk op de Hoge Veluwe – Deel 6

Ziteelt

Het onderzoek naar de verspreiding en schuwheidsgedrag van de edelherten in het Nationale Park De Hoge Veluwe bestond niet alleen uit ‘rondjes rijden’ over een variabel traject, de meeste tijd ging op aan observeren vanuit vier aanzitposten.

Op één plaats, ter hoogte van Bosje van Staf, was mijn auto de aanzitpost, op de andere drie locaties – Zwarte Veld, Oud-Reemster Zand en Lijkweg – stond een simpele observatiehut. Zo’n hut bestond uit vier palen, waar rondom over de breedte wat balken en planken en twee lagen rastergaas waren aangebracht. Heideplaggen tussen de gaaslagen maakten de hut onopvallend en fungeerden enigszins als isolatiemateriaal. Onder het dak (golfplaten) was aan drie kanten kijkruimte opengelaten, afgedicht met camouflagenet.

Voorbeeld van een observatiehut – Foto: ©Anja Arentzen

Wind en regen

De achterkant van de hut was geheel geïsoleerd met plaggen, ook de deur aldaar. Binnenin de hut mocht ik zitten op een dikke houten plank, die ik via een ‘rail’ van houten balkjes naar voren of naar achteren kon schuiven. Om makkelijk de hut in en uit te kunnen gaan – dat kon niet anders dan gebukt – maakte ik er al snel een gewoonte van voor vertrek de zitplank aan de zijkant weg te zetten; dat scheelde bovendien bij de volgende aanzit een nat zitvlak, wanneer tijdens mijn afwezigheid wind en regen dankzij de kijkruimtes ook binnen de hut vrij spel hadden.

Achterkant en interieur van een hut – Foto: ©Anja Arentzen

Doordringende fluittoon

In de eerste twee werkweken duurde een aanzit ongeveer twee uur. Dit bleek een te korte observatieperiode te zijn. Het naar de hut toe rijden en lopen zorgde toch altijd voor wat verstoring in de omgeving; daardoor kon al in de buurt aanwezig wild besluiten langer binnen de veilige dekking te blijven en pas later het open terrein op te zoeken. Een en ander zou het onderzoek naar de schuwheid beslist beïnvloeden. Vanaf werkweek drie duurde een aanzit dan ook (minimaal) drie uur.

Op het Oud-Reemster Zand duurde een aanzit een keer nog flink wat langer. Een kudde van maar liefst 302 moeflons – ik had tijd genoeg om de schapen een aantal malen te tellen – kwam vanaf het Bosje van Staf in een heel breed lint noordwaarts richting mijn hut. Op hun gemak grazend kwamen de moeflons heel langzaam dichterbij. Haast hadden ze beslist niet. Omdat ik ze niet wilde verstoren bleef ik geduldig zitten. Intussen raakte ik door mijn voorraad eten en drinken heen, dus de hongerklop zou op weg naar huis beslist gaan toeslaan. In mijn observatiehut probeerde ik zo onopvallend mogelijk te zijn. Links en rechts zouden de moeflons passeren, het ene deel van de kudde boven de wind, het andere onder de wind. Zodra één dier verwaaiing kreeg, zou het hele spul er als een speer vandoor gaan. Met bonzend hart wachtte ik op wat komen ging. Stapje voor stapje… Enkele rammen bijna op aanraakafstand. Ze wilden om de hut heen. Aha, die kenden ze dus. Ineens een doordringende fluittoon! Kaboenk kaboenk kaboenk kaboenk – honderden hoefjes die van mij vandaan denderden. Zoiets vergeet je van je leven niet meer.

Snapshot

Behalve roodwild zag ik dus genoeg andere hoefdieren langslopen. Wat betreft het spotten van edelherten verliep 57,7% van alle aanzitten ‘succesvol’ en 42,3% niet. Kortom, slechts een kleine 6 van de 10 keer zag ik roodwild. Deze cijfers geven echter niet helemaal een betrouwbaar beeld. ’s Ochtends was het succes kleiner: 43,6% tegenover ’s middags en ’s avonds 63%. Uit deze simpele cijfertjes blijkt, dat veldwerk niet alleen arbeidsintensief is, maar ook kapitaalintensief; het verzamelen van voldoende data kost immers aardig wat tijd en daardoor nogal wat geld. Het huidige onderzoek via tientallen wildcams die continu foto’s nemen van het wild dat voorbij komt (Snapshot Hoge Veluwe) levert weliswaar een schat aan gegevens op, maar wanneer alleen een kalf in beeld verschijnt, mist de onderzoeker de rest van een groep. Je ontkomt niet aan de vraag, of het kalf alleen met zijn moeder op pad was, of ook met een oudere zus of broer, of dat er zelfs nog meer kalveren, hindes en één jaar oude dieren in de buurt waren. De camerabeelden kunnen die vraag echter niet beantwoorden.

Een deel van het zoekbeeld in rustgebied Middenzand – Foto: ©Anja Arentzen

Echt buffelen

Voor het veldwerk was elke aanzitlocatie zo gekozen, dat ik rondom een groot deel van het terrein kon overzien: het zoekbeeld, waarbinnen ik het verschijnen of de aanwezigheid van edelherten moest vaststellen. Daarbij was het wel zo makkelijk, dat het zoekbeeld op iedere locatie voor een aanzienlijk deel bestond uit open terrein. Op die manier was het het eenvoudigst na te gaan, of het wild inderdaad beter zichtbaar werd voor het publiek.

Iedere vijf minuten moest ik volgens een vast patroon het zoekbeeld controleren op de eventuele aanwezigheid van roodwild. Zag ik dieren, noteerde ik van elk dier afzonderlijk het geslacht, de leeftijdsklasse, de locatie in het terrein en de activiteit van het dier. Af en toe was het echt buffelen. Op een middag kwamen diverse roedeltjes kaalwild en geweidragers bijeen op de voerwei voor het Bosje van Staf. In totaal ging het om maar liefst 48 dieren. Toen ik hiervan alle gegevens moest noteren, waren bij nummertje 48 vijf minuten tijd verstreken en kon ik vanaf nummer 1 opnieuw beginnen, dus weer de hele rij langs. Tel daarbij op dat het roodwild voortdurend in beweging was – om mij een beetje te stangen wisselden de boevige beestjes vaak onderling van plaats – en nogal lang op de wei bleef rondhangen, zal het niet verbazen dat ik aan het eind van deze enerverende middag wild spotten bekaf was.

Alle waarnemingen leverden gaandeweg een uitgebreid databestand op. Hierin vonden de volgende gegevens een plaats: datum, tijd, plaats, weer, vegetatietype, aantal dieren, indeling van deze dieren in bepaalde klassen, gedragscategorieën (de activiteiten laveien, rusten, voortbeweging, zekeren). Zekeren was – en is nog steeds – een lastige gedragscategorie.

Zekeren is een lastige categorie – Foto: ©Yvonne Arentzen

Zekeren

Het geeft een indruk van hoe veilig een dier zich voelt, maar wanneer een liggend dier zich niet op hert-Hubertusafstand bevindt, kan het knap lastig zijn vast te stellen, waarom het opkijkt of de oorschelpen beweegt. Ontwaakt het dier uit een kortstondige slaap en controleert het zijn omgeving? ‘Ontwijkt’ het opdringerige vliegen die om zijn kop zwermen? Of is het wel degelijk aan het zekeren? Als onderzoeker moet je er dan als de wiedeweerga alert op zijn, of er toch niet ergens een of andere verstoringsbron is. Die verstoringsbron kun je op dat moment zelfs zelf zijn!

De wind kan door oneffenheden in het terrein gaan warrelen; je denkt dat er vanaf de observatiehut geen verwaaiing richting roodwild is, maar het tegendeel kan waar blijken te zijn. Ook al leef je de regel na niet te gaan aanzitten wanneer de wind van observatiepost naar fourageergebied waait, toch kan wild lucht van je krijgen, doordat de wind tijdens de aanzitperiode draait of gaat zwalken. Soms vormen weersomstandigheden een verstoringsbron.

Bij harde wind gedragen edelherten zich iets onrustiger, terwijl ze op hete dagen een vrij lome indruk maken. Van motregen en lichte doch gestage regenval lijken ze zich weinig of niets aan te trekken, maar voor zware regenval en hagel vluchten ze naar de dichtstbijzijnde dekking. Zo zag ik bij het Zwarte Veld de herten van de wildweide naar de toen nog aanwezige bladakker nabij de Houtkampweg wisselen, toen door een wolkbreuk binnen de kortste keren de hele omgeving blank kwam te staan. Ook voor onweer ‘vlucht’ roodwild van open veld naar dekking. Bij het Bosje van Staf laveiden en rustten kaalwild en geweidragers, toen er vanuit de richting Otterlo een onweersbui naderde. Ze bleven zo lang mogelijk buiten de dekking, maar zodra de plensbui met veel gerommel en gebliksem het Bosje van Staf bereikte, verdwenen ze snel het bos in.

Mensen vormen de belangrijkste verstoringsbron. Waarschijnlijk op grond van opgedane ervaringen deelt roodwild mensen in twee categorieën in: gevaarlijk en ongevaarlijk. Jachtopzichters die bijvoer kwamen verstrekken beschouwde het wild als ongevaarlijk. Dat hier de liefde door de maag ging werd duidelijk buiten de bijvoerperiode; wanneer een terreinauto van het Park dan een rustgebied binnenreed, vluchtten aanwezige dieren weg. Het bijvoeren gebeurde volgens een min of meer vast patroon. Je zou kunnen zeggen, dat edelherten in staat zijn te wennen aan een bepaalde vorm van verstoring, wanneer ze deze kunnen linken aan een bepaalde plaats èn aan een bepaald herkenbaar patroon èn aan de eerdere ervaring ‘dit is ongevaarlijk’. Als deze redenering zou kloppen, zou je een sleutel in handen hebben om het schuwheidsprobleem op te kunnen lossen. Jammer genoeg hielden de edelherten het felbegeerde sleuteltje in eigen zak. Toen aan de noordkant van het Bosje van Staf een raster geslecht werd en deze werkzaamheden enige tijd in beslag namen, kon het wild aan deze vorm van verstoring wennen, maar… het gaf er de voorkeur aan te verkassen naar De Plijmen.

Verhuizing naar De Plijmen – Foto: ©Yvonne Arentzen

Onderzoekswerk

Wanneer de herten van het Zwarte Veld op de voerplaats stonden, bleef hun reactie op mijn komst naar en vertrek van de observatiehut weliswaar beperkt tot zekeren, nooit trokken ze met oostenwind tijdens mijn aanwezigheid oostwaarts het veld over. Mijn ‘gevaarlijke’ mensenlucht of mijn auto, die in de oostkant van het rustgebied langs het pad geparkeerd stond, vormde voor hen een belemmering om onder de wind van A naar B te trekken. Waarschijnlijk was het mijn mensenlucht, die de doorslag gaf. Zat ik namelijk in de auto, reageerden de herten er nauwelijks op.

Dat is voor mij de charme van onderzoekswerk: je bent bezig met het zoeken naar de juiste stukjes die je in één heel grote puzzel op hun plek kunt leggen. Soms past een stukje perfect, een andere keer past het qua vorm wel, maar qua beelddetail niet en ga je verder zoeken. Doordat in de loop van de tijd piepkleine dingen ook nog eens veranderen – daarbij kun je denken aan veranderingen in recreatiedrukte (meer bezoekers buiten de paden), recreatievormen (illegaal gebruik van drones), tracé van een wandelroute of rigoureuze houtkap – verandert het plaatje op de puzzel waaraan eerdere onderzoekers begonnen in de loop van de tijd ook. Als onderzoeker ben je dus bezig met het oplossen van een puzzel die mogelijk nooit opgelost zal worden. Het is net een estafette: je neemt het stokje van je voorganger over, probeert op een slimme manier de juiste stappen te zetten en de juiste hindernissen met succes te nemen en daarna geef je het stokje door aan het volgende nieuwsgierige aagje dat zijn tanden in het onderzoek mag zetten.

Lees ook: Veldwerk op de Hoge Veluwe – Deel 7

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2018/12/14/veldwerk-op-de-hoge-veluwe-deel-6/