Aandacht voor Jac. Gazenbeek (1894-1975)
De schrijver, natuurvriend en fotograaf Jac. Gazenbeek, heeft naast het schrijven van zijn ontelbare artikelen en vele boeken, ook ontzettend veel gefotografeerd, mede daarom leek het ons goed om hieraan zo af en toe wat extra aandacht te besteden.
Net als in voorgaande jaren, hopen wij in een aantal afleveringen, oude kranten- en tijdschriftartikelen publiceren, die door de schrijver Jac. Gazenbeek zelf geschreven zijn en/of door anderen die over de schrijver zelf hebben geschreven.
Onderstaand verhaal komt uit ons archief en is gepubliceerd in de Edersche Courant van het voorjaar 1972.
De eigen foto’s die zijn bijgevoegd zijn van latere datum, maar doen niets af aan het verhaal, maar illustreren het verhaal en de situatie alleen nog maar beter.
*******************************************************************************************************************************
Vlaamse gaai is nestrover, bosbouwer en groot imitator!
De Vlaamse gaai ziet er wel fraai uit met z’n zachtrode borst en die heel mooie blauw-zwart gestreepte duimvleugeltjes, maar ’t is een echte nestrover. En bovendien een slimmeling, net als alle kraaiachtigen, waar hij bij hoort, geslepen vogels zijn. Al in april nestelen gaaien en aan het eind van de maand of op z’n laatst begin mei heeft hij al een stuk of vijf, zes jongen te verzorgen en dat zijn echte schrokoppen.
Pa en ma gaai treffen het wel, want de lijsters hebben al eieren en een paar weken later hebben ook de kleine zangvogels, zoals vinken, roodborstjes e.a. in tuinen en parken eieren en/of jongen.
Het is in de natuur allemaal piekfijn geregeld, zo komen de meikevers ook pas voor de dag als ’t eerste jonge groen aan de beuken verschijnt, zodat de ‘tafel gedekt’ is.
Zo is er ook in het laatst van april, begin mei gaaienvoer in overvloed. De ouders der jonge gaaien weten dat perfect te vinden. Als in de zangvogelnesten de eitjes op zijn en vervangen worden door hulpeloze, kale jongen, ligt daar voor de gaaien vers voor het grijpen. Geen wonder dan ook dat door al die ‘versterkende middelen’(eerst eieren en dan dag aan dag vlees) jonge gaaien er in die tijd bijna wanstaltig van dikte uitzien!
Gif-eieren
Het is wel begrijpelijk dat doorgefourneerde vogelliefhebbers de Vlaamse gaai, wat dit aangaat, niet hoog aanslaan en de jachtopzichters zijn helemaal op hem gebeten, want de eieren van grondbroeders als fazant, patrijs en korhoen, zijn al evenmin veilig voor het scherpe oog van de gewiekste gaaien, die her en der de omgeving afspeuren.
Om de wildstand te beschermen leggen de wildschuts op heide en bouwland wel kippeneieren uit, die gevuld zijn met een giftige stof. Gaaien, eksters en kraaien die op deze eieren afkomen en zich er te goed aan doen, blazen onherroepelijk de kraaienmars(het uitleggen van gif-eiren is inmiddels verboden).
Waarlijk geen sympathieke methode, dat uitleggen van gif-eieren, maar de schut heeft er maar voor te zorgen dat er wild in zijn veld blijft en met geweer of buks alleen kan hij de dieven van de fazanten- en patrijzeneieren niet de baas blijven, als het miert van de eksters en gaaien.
Ingrijpen
Ja, als er nu maar meer roofvogels waren en vooral havik, sperwer en ransuil, dan zouden deze waarschijnlijk wel voor het nodige tegenwicht gezorgd en de eierrovers kort gehouden hebben… Maar roofvogels zijn door menselijk ingrijpen al aardig zeldzaam geworden. (inmiddels gaat het weer heel goed met de roofvogels-Redactie).
Vlaamse gaaien zijn uitgekookte schelmen: al voor dag en dauw zijn ze present in de buurt van struiken of bomen waar andere vogels druk zingen of heen en weer vliegen naar en van hun nesten.
Doodstil boven in de hoogste boom zit de gaai dan op de uitkijk en zo spionerende weet hij precies waar hij straks zijn slag kan slaan.
Verder gaat deze rover grondig te werk: als hij één ei of één jong uit een nest weggehaald heeft, komt hij al gauw terug om de rest ook in te pikken. Het gejammer van de beroofde vogels laat hem ijskoud
Vanuit dit oogpunt gezien, richten de Vlaamse gaaien heel wat schade aan, vooral wat de zangvogelstand betreft.
Gelukkig nog maar, dat de ouders hun jongen in doorsnee niet vaker dan een keer of zes per dag voeren. Stelt u zich voor dat hij dat in het zelfde tempo deed al bijvoorbeeld de roodborst, roodstaart of nachtegaal, die hun kroost wel zo’n driehonderd keer per dag een hapje brengen.
Iets goeds
Nu is het wel zo, dat er geen vogel zo kwaad is, of er is nog wel iets goeds over hem te vertellen. Dan denken we niet aan het fraaie verenpak van de gaai, maar aan het feit dat hij ook wel schadelijke kevers, rupsen en meer van dat spul verorbert.
Volwassen gaaien maken zo weer wat goed van hun euveldaden, die ook bestaan uit het oppeuzelen van zoete doperwten, die ze heel handig uit de peulen weten te peuteren, waarbij ze een toetje van aardbeien uit uw tuin niet versmaden.
Later in de tijd komen beukenootjes, hazelnoten en vooral eikels aan de beurt.
Terwijl de vogel de harde eikel onder de tenen vastklemt, beitelt hij met trefzekere houwen van z’n korte maar stevige snavel de bast van de vrucht, zodat deze geconsumeerd worden.
Ook vervoert hij een deel van de op de bosgrond gevonden eikels in zijn keelzak naar elders om ze daar te verstoppen onder mos of bladeren, teneinde ook bij winterdag aan de kost te kunnen komen.
Het opmerkelijke is echter dat de gaai, hoe slim hij ook is, er lang niet altijd in slaagt die ‘spaarpotjes’ terug te vinden. Het gevolg is, dat op diverse plaatsen de achtergebleven eikels in het voorjaar ontkiemen en zo jonge eikenboompjes voortbrengen. Zo treedt de lastige gaai dan ongewild als ‘bosbouwer’ op, wat bij te schrijven is op de creditzijde.
Muzikaal
Tenslotte is het minstens verwonderlijk zoals deze parmantige, brutale bosvogel heel wat andere zingende of roepende vogels weet te imiteren.
Uitgaande van het gezegd, dat elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, staat de Vlaamse gaai beslist laag op de ranglijst van de muzikaliteit. Hij geeft de pronkende pauw in deze maar weinig toe.
De eigen stem van de gaai is een krijsend ‘schrèèk’, dat ook andere dieren in het bos alarmeert.
Maar wat imiteren betreft, is hij zelfs de kleine spotvogel de baas.
Dikwijls hebben wij hem verrassend nauwkeurig de heldere recitatieven van de grauwe lijster horen nabootsen. De zomerse roep van de wielewaal kost hem geen moeite.
Hij kan ook snel achtereen ‘ka-ka’ roepen, als de kauwtjes en miauwen als de hoog boven het bos zwevende buizerd en jodelen als een spreeuw. Een heel enkele keer kan hij in zichzelf een heel zacht, melodieus wijsje kwelen.
Dorpspomp
Eens ergerde een schoenmaker zich groen en geel, doordat een stel kwajongens voortdurend de zwengel van de dorpspomp heen en weer bewoog en dat gaf een hoog piepend geluid.
Het werd de schoenlapper eindelijk te machtig, hij vloog de deur uit om die ‘apen’ eens goed de waarheid te zeggen.
Gek keek hij op, toen er bij de pomp geen enkele belhamel te zien was.
Nog even stond de man in de deur van zijn werkplaats. Toen hoorde hij opeens weer dat ergelijke gepiep van die roestige pompzwengel, maar het geluid kwam bij nader inzien uit de top van de lindeboom voor zijn huis.
Daar zat – u begrijpt het al – een Vlaamse gaai, die het vaak gehoorde geluid van de pompzwengel nadeed en zo de schoenmaker fopte.
Zo is de Vlaamse gaai wel een vogel met kwaliteiten, goed en minder goed, althans uit menselijk oogpunt bekeken.
Wie haalt de lijsternesten leeg?
Over de haag tussen onze tuinen laat mijn buurman me in de palm van zijn hand enkele blauwe schilfers zien, Kennelijk gebroken schalen van een lijsterei.
“Dat is me nou de afgelopen week al een keer of vier overkomen, dat ik zoiets vond” moppert hij. “Ik heb in de sparren achter in de tuin wel een stuk of vijf lijsternesten, de meeste van de zwarte, de merel weet u wel.
Ze zitten tamelijk laag en iedere keer verdwijnen er eieren uit. De kinderen komen er niet bij en katten zie ik ook niet en die zullen het ook wel niet doen. Zou dat weer het werk van die verrekte ekster zijn?” gromt buurman, die als vogelliefhebber grondig de pest in heeft.
Ekster
In de koude dagen van maart hipte inderdaad herhaaldelijk een ekster in onze tuinen rond, maar toch houden we die zwart/witte rakker ditmaal niet voor de schuldige, ook al is hij niet vies van een vogeleitje.
Maar de meeste eksters zijn al het boerenland ingetrokken waar je hun bolronde takkennesten bovenin vaak tien meter hoge toppen ziet.
“Ik geloof dan ook” zeg ik tegen Gijs mijn buurman, “dat het wel een Vlaamse gaai geweest zal zijn, die het op de lijstereieren voorzien heeft gehad.”
“Oh”, is het onmiddellijke antwoord, “u bedoelt zeker de markolf, die lelijke bonte schreeuwer!”
Juist, want markolf of meerkol zijn de plattelands- of volksnamen voor de Vlaamse gaai.
“De Vlaamse gaai is beslist verdachte nummer één”, zeg ik nog eens, “want daarvan zijn er nogal wat, ook vlakbij het bos.”
“Zo, zo, zijn dat ook van die eierdieven?” peinst Gijs. “Van eksters en kraaien wist ik dat wel. Die smeerlappen halen doodgemoedereerd zelfs bij de kippen wel de eieren onder ’t gat vandaan, maar nu u dat zegt: die gaaien, vlugge bliksems, heb ik ook weleens een paar keer achter in de hof gezien.”
Tekst: Jac. Gazenbeek, voorjaar 1972
Eerder gepubliceerd in De Veluwenaar / april 2001 / No. 2 / 9e jaargang
Met dank aan de familie Roseboom uit Lunteren voor het fotomateriaal.