De Veluwenaars – Deel 4 (slot)

knopDeel_3Veluwenaren

 

 

 

De liefde voor dieren en planten loopt parallel met de liefde tot de natuur. Slechts de bloemhof schatert u met zijn bonte kleuren tegen, maar dat is het domein van de vrouw! Het dier – het paard misschien uitgezonderd – is alleen van belang als produceerend schepsel.

 

Toen wij eens met een boerin bij het hok stonden, waarin een kalf werd gemest, streelde zij het roodbonte dier herhaaldelijk liefkozend over de glanzende rug. ‘Wat een aorig, lief beesje is ‘et, niewaor? Hij kent de vrouw al krèk!’ zei ze met iets zachts in haar stem en wij waren reeds op het punt onze mening inzake de dierenliefde van de boer te herzien, toen zij er nuchter aan toevoegde: ‘Overmarrege môt-ie d’r uut, dan is die al goed veur d’n slager. Hî zuupt ôk merakel veul room…’

De rasechte Veluwenaar bezit een grote dosis nuchterheid en weinig fantasie, voor een of ander denkbeeld loopt hij niet snel warm, zijn oordeel is stellig niet overhaast, maar wat traagheid schijnt, is zeer vaak voorzichtigheid! Deze voorzichtigheid gaat dikwijls samen met wantrouwen.
JacGazenbeekmetCameraToen wij er eens op uit waren om een paar karakteristieke koppen te fotograferen, werden wij – geheel volgens onze verwachting – aanvankelijk met de nodige achterdocht bejegend. Zodra men echter de bedoeling begreep en vernam, dat wij uit de streek geboortig waren, werd de situatie al wat anders. De logische vraag: ‘Waor kom je dan vandaon?’ werd gevolgd door het scherp-informatieve: ‘Wie bin je dan?’

Het antwoord was zeker naar genoegen èn verrassend, want er gleed een glimlach over het gezicht van de boerin, terwijl ze, ineens spraakzaam, kakelde: ‘Dat jok je toch zeker? Dan bin jî d’r een van die en die? Mer jong; dan hè ‘k je moeder nog best gekend! Gaoj d’r zitte en drink een kom koffie mee. De baos kûj -je nog altoôs uutteekene, die loopt nie’ weg…’
Tegenover wildvreemden wordt overigens wel een zekere beleefdheid in acht genomen (behalve als ze er ‘raor’ uitzien), maar de achterdocht aangaande eventuele bedoelingen en gestelde vragen blijft voortdurend paraat.

Waar de boeren in de onmiddellijke omgeving van kastelen of buitenplaatsen wonen en pachters zijn van de ‘heer’, gedragen ze zich in de regel tegenover de vreemdeling onderdanig-beleefd. Dan denk je onwillekeurig aan de tijd der lijfeigenschap en soms ook kun je niet aan het gevoel ontkomen beduveld-te-worden-met-een-stalen-gezicht.

De kinderen zijn al precies hetzelfde gedresseerd, maar zodra de boer sociaal-economisch vrijer is, meer gevoel van eigenwaarde bezit, gedraagt hij zich natuurlijker en met meer fierheid.

De vreemdeling, de stadsmens vooral, heeft het er in de meeste gevallen zelf naar gemaakt, dat de boer hem liever ziet gaan dan komen. Hoe dikwijls toch kwamen die dagjes-mensen de eenvoudige landman luidruchtig op zijn dak vallen met iets in hun ogen van: ‘Kijk es, daar heb je nu zo’n domme heikneuter, die je alles kunt wijsmaken…’

Ze ontzagen zich niet die ‘weltfremden’ boer te overvallen met de meest onzinnige, onbescheiden vragen, ze vermaakten zich geweldig over die onnozelheid… handen in zakkenDaarboven spreidden ze een zonderlinge vrijmoedigheid ten toon, denkende dat buiten alles gepermitteerd is, het land iedereen toebehoort, de erven publiek terrein zijn en zij zelf – natúúrlijk – de dragers van de ware beschaving.
Is het te verwonderen, dat de boer ten afweer veelal een onnozele houding aannam, overbluft als hij was door die rap pratende stedelingen?  Hij hield zich maar ‘als een dokter, die gek is’, hij liet die vreemde snoeshanen maar vragen en kletsen, terwijl hij bij zichzelf dacht: ‘Deur mien zul je niet wiezer wörre; je môt een flinke praoter weze, as je ‘t wint van een zwieger…!’

bakhuis

Maar – als diezelfde boer dan ‘s avonds in het bakhuis zat en met weinig woorden doch op schampere toon vertelde van zijn ontmoeting, spitsten de opgeschoten jongens de oren, balden zich de harde, bruine vuisten en groeide in het hart een vijandigheid tegenover dat volk uit de stad, de potsierlijk aangeklede manskerels, de schaamteloos zich bewegende, brutale vrouwlui, blijkbaar ontwassen aan alle fatsoen en goede zeden.

 

Waar de buurtschap grensde aan de grote wegen, moesten passerende vreemdelingen, de goede en de kwade, het daarna soms ontgelden. Stenen, stukken hout, paardevijgen werden menigkeer naar de indringers gegooid, die eigenlijk niets te maken hadden in deze contreien.

Dergelijke verklaarbare maar betreurenswaardige excessen zijn overigens niet van specifiek Veluwse aard; ook in andere streken ten plattelande werden vreemdelingen vroeger meermalen uitgejouwd of gemolesteerd en dat deze onhebbelijkheid zelfs nu nog de opgeschoten jeugd in onze grote steden niet vreemd is, dat bewijst, dat wij hier met enig recht van een Nederlandse karakterfout kunnen spreken.

boertelGelukkig zijn er de laatste jaren ook in dit opzicht veranderingen waarneembaar. Het isolement van het platteland bestaat in wezen niet meer en vreemdelingen worden bijna overal meer en meer gewaardeerd als lieden, die geld in het laadje brengen. Dat de meest afgelegen heidorpen, ja zelfs enkele buurtschappen, een vereniging voor vreemdelingverkeer hebben, dat op verschillende boerderijen gedurende de zomer zelfs pension wordt aangeboden, we zouden het kunnen beschouwen als tekenen des tijds.

Het jonge geslacht neemt in kleding, manieren, enz. zelfs veel over van de bevolking der steden en dorpen. klederdrachtEen nivelleringsproces dat niet altijd de eigen aard ten goede komt, want de boer in een confectiepak met een blauwe of grijze jockeypet op ‘t hoofd en een boord om mist alle schilderachtigheid. Jonge boerinnen, die nog de hagelwitte knipmuts willen dragen, treft men eveneens weinig meer aan.

Een bejaard vrouwtje te Doornspijk, waar de traditionele Noord-Veluwse klederdracht bij de ouderen nog in ere bleef, terwijl de jonge vrouwen en meisjes haar allengs ontrouw werden, noemde ons als een van de onmiddellijke oorzaken het werken op de fabriek! De grote zijdefabriek te Ede betrok namelijk een deel van haar arbeidsters uit de dorpen in de omtrek en zo werd zelfs uit Doornspijk elke ochtend een contingent meisjes per autobus naar de Edese fabriek gevoerd.

‘Toe’ ze daar een tijdje waren, wilden ze de olderwetsche kleren niet meer an, ze schaamden d’r eigen’ zei het moedertje hoofdschuddend en wij mogen dus gerust zeggen, dat de opheffing van het isolement naast vele en grote voordeelen ook haar schaduwzijden heeft.

In onze beschouwing over het karakter van de Veluwenaar, zijn verhouding ten opzichte van het gezin, het gemeenschapleven, de godsdienst, het huwelijk, de natuur, de vreemdeling lieten wij naar ons beste vermogen het licht vallen op de goede en slechte eigenschappen, die het karakter helpen vormen. ‘Uit de aarde… aards!’ met deze woorden zouden wij het totale beeld kunnen karakteriseren.

De historie en de evolutie gaan naar Goddelijke richtlijnen hun weg; het menselijk karakter wordt beïnvloed, individueel en collectief, door de steeds wisselende omstandigheden. Vervlakking is mogelijk evenzeer als verdieping, verenging zowel als groei!

Abraham Kuyper

Abraham Kuyper

De onverdraagzaamheid, speciaal op godsdienstig gebied, is op de Veluwe en haar directe omgeving zeer getemperd. Toch hoeven wij maar een halve eeuw terug te gaan om te zien met welk een fanatisme een nieuwe richting destijds werd veroordeeld en hoe bars haar volgelingen werden bejegend.
De Doleantie werd deze zomer herdacht en de ouderen in de dorpse buurtgemeenschappen herinneren zich stellig nog, wat een verdrukking degenen, die ‘doleerden’ moesten lijden tengevolge van deze ‘revolutie’. De afvalligen werden beschouwd als verraders van hun eigen voorgeslacht en van hun dorpsgenoten. Een ‘dolle’ werd geminacht en al stamde hij uit een oud Veluws geslacht, hij was niet meer in tel.

De verbroken eenheid werd nimmer hersteld, nog altijd gaapt een afgrond tussen de ‘Groote’ en de ‘Kleine’ Kerk, maar meer dan een lichte animositeit is er toch zeker in het dagelijks leven niet merkbaar. Er is een volkomen dulden van elkanders beginsel, ja – er groeit zelfs langzaam een wederzijds respect en zo is het goed.

Spraken wij hierboven over het ontbreken van een sterk gemeenschapgevoel bij de bewoners van de Veluwe, bij verschillende gelegenheden – zowel tegenwoordig als vroeger – was er wel aanleiding te concluderen tot het bestaan van een zeker saamhorigheidgevoel. Om te besluiten een enkel voorbeeld daarvan uit het verleden.

Beeldenstorm

Beeldenstorm

Als in de lente van het jaar 1568 door de hertog van Alva een commissie naar het dorp Ede gestuurd wordt om daar een onderzoek in te stellen naar de tijdens de beeldenstorm gepleegde wandaden, wordt als eerste getuige opgeroepen en gehoord de pastoor, die onder ede verklaart van beeldenstormers en voortvluchtigen niet te weten, ook niet van horen zeggen!!

De schout, die daarna getuigen moet, is evenmin in staat tot het geven van de gewenste informaties, verscheidene boeren bezweren de commissie, dat zij nergens van weten; als bij afspraak houden deze goed-katholieke Veluwenaars zich van de domme. ‘Zij wilden’ aldus lezen wij in de interessante uitgave ‘Geschiedenis van het kerspel Ede’ (Ede, 1933) ‘elkaar in geen geval verraden.’

Het merkwaardige is echter, dat de pastoor van Bennekom wèl een boekje opendeed over de Edese mensen en nauwkeurige inlichtingen kon verstrekken over de zaken, waarnaar de hertogelijke commissie had gevraagd… Al was er dan geen interlokale saamhorigheid, plaatselijk was er wèl sprake van een prijzenwaardig solidariteitsgevoel onder de boerenbevolking.

En hiermee mogen wij dan de karakteristiek van de Veluwenaar besluiten. Wij hebben er ons toe beperkt de aard te peilen van de boer, die in het ‘wildt en bijster landt’ geboren en getogen is. Het volk in de dorpen is al te veel geciviliseerd en gemengd om dit als uitgangspunt te nemen, hoewel aangestipt moet worden, dat veel van het boven neergeschrevene in meerdere of mindere mate ook van toepassing is op de dorpelingen. Twee of drie generaties terug waren de dorpsbewoners immers ook nog boeren!

Moge de onbuigzame, taaie Veluwse boer een moment voor het oog van uw verbeelding staan, deze boer, stroef, stug en hard als het donkerrode hout van de eenzame jeneverbes, die aan de rand van het barre stuifzand een moeilijk bestaan heeft, geteisterd door de elementen, maar desondanks onverzettelijk en grimmig standhoudend op de plaats hem door het lot toegewezen.

Mocht hij u nader zijn gekomen, dan zullen wij, die met hem verbonden zijn door het bloed en hem liefhebben met zijn deugden en ondeugden, ons waarlijk gelukkig prijzen.

Jac Gazenbeek | 1937

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2013/02/11/de-veluwenaars-deel-4-slot/