Die vrijer daar is je slaapje
Meer soldaten-herinneringen van Jac.Gazenbeek – Deel 1

In deze aflevering vertelt Jac.Gazenbeek hoe hij in 1914 zijn dienstplicht moest vervullen.
Het verhaal komt uit de “Edesche Courant” van 11 februari 1966.

Tachtig compleet ingerichte donkere kamers staan de jongens,  die hun militaire dienstplicht vervullen,  ter beschikking als ze in hun vrije tijd wat aan fotografie willen doen.   Dat hoorde ik tijdens de garnizoensweek vertellen bij de opening van de tentoonstelling MET CAMERA EN PALET.   En wie andere hobbies heeft,  vindt ook ruimschoots gelegenheid deze uit te leven.   Lees je dan verder,  dat de jongens  (in Schaarsbergen bijvoorbeeld)  niet alleen Ria Valk of Willeke Alberti te zien en te horen krijgen,  maar ook de vermaarde Fiësta Gitana of Kabaal in Chioggia van Theater,  dan zeg je bij jezelf:  Wat ontspanning betreft mankeert het ze aan niets.  Ja,  er is nogal wat veranderd sinds wij in een afgekeurde artillerie-paardestal in Utrecht een stuk van ons leven moesten slijten.
Maar dat is dan ook heel wat jaartjes geleden.

Jac. Gazenbeek als soldaat in 1914 (Foto: Archief JGS)

Jac. Gazenbeek als soldaat in 1914
(Foto: Archief JGS)

Brigges en Piet
Ik zie mezelf nog voor de eerste keer dat kwartier binnenstappen.   Aangegaapt door een dertigtal tronies,  dat beschenen werd door een zwakke kaarsvlam.   Het had iets van een struikrovershol.   De bewoners zaten en stonden gegroepeerd om de ruwhouten tafel,  waarop twee gammelen te dampen stonden.   Een korporaal schepte daaruit met een grote lepel de een of andere substantie en kwakte deze in de voorgehouden schalen,  borden en veldketels. Ik verifieerde al gauw enkele oude,  ongeschoren knapen,  die bij de later afgedankte landweer behoorden.
Ze scholden tegen de korporaal en deze bekte terug.    Het ging over het “vreten”,  zoals ik hoorde.    De helft van het gezelschap was van jongere lichtingen.
Op dat moment was de korporaal even uitgeschept.   Hij draaide zich naar mij toe en nam me onderzoekend op.
Ik sprong in de houding,  salueerde en meldde mij.    De korporaal,  die hier aangesproken werd als “brigges” kneep z’n ogen half dicht en zei:  “Zo… jij bent dus de nieuwste aanwinst?   In ’t vervolg hou je die poot maar naar beneden; aan die flauwekul doen we hier niet, gesnopen?   En die vrijer dáár   – zijn vinger wees een ietwat slungelige jongeman aan –  is je slaapje.    Ginds in de hoek staat je ledikant.    En je mot zeker ook nog bikken?   Schiet maar een beetje op, Piet!”
Idioot,  maar na die verwelkoming ben ik Piet blijven heten in m’n diensttijd.    Het ledikant, dat mij toegewezen was, bleek de helft van een houten bak op poten.   In het “straatje” tussen de slaapbakken lagen houten vlondertjes. Ze lagen er niet voor niets. Ze hielden de voeten net nog droog, als het water uit de riolen van tijd tot tijd het verblijf binnendrong en de halve vloer blank stond.   Vandaar dat de stal voor paarden afgekeurd was….

Heikneuters
Ik kon het van de eerste dag af best vinden met Arend Boer,  mijn slaapje.   Hij uit Emmen, ik uit Ede, voelden ons zo’n beetje verwant.   We kletsten over het meisje,  dat we thuis hadden en verder waren we allebei heikneuters.
Er was in onze ogen niets beters en mooiers dan de hei en ’t bos en zo’n oud dorpje,  waar ’t leven rustig voortkabbelde.   Arend zat vol met sentimentele liedjes.   Zingen deed hij graag en veel.   Niet als die oude landweerknarren,  die ook af en toe aan het brullen sloegen.  Dan was het meestal een schunnige deun of het beroemde “Wie z’n vader heeft vermoord en z’n moeder heeft vergeven”.
Nee, een goeie stem had Arend Boer niet.   Of eigenlijk toch wel.   Een beetje hees,  maar dat paste precies bij zijn teksten en melodietjes.   Als ik nu die songfestivallers hoor kwelen dan zeg ik (gesteld dat dit kon) geef mij Arend Boer maar!   Ik hoor ém nog zijn lijfdeuntje uithalen : “En wordt op ons dorp een meisje de bruid, dan worden vanouds de klokken geluid…” (klik hier voor de tekst)

“Zou jij je bek niet ’s een poosje dichthouwe”,  brulde onze “brigges” dan wel eens uit zijn hoek,  maar daar had Arend wel een snedig antwoord op.
Of hij startte met een gek verhaal.  Over Grietje van de bakker bijvoorbeeld.  “Ja”, begon hij dan, “dat was me destijds ook wat met die Grietje.   Zij is net zo lang op de zangvereniging als ik,  zes jaar.    Als we nog ’s an een uitvoering toekomme,  zal ik je een uitnodiging sturen.   Ons oudste lid is drieënzeuventig,  ’t jongste zestien.

Ze kon d’r hooischuur niet weer dichtkrijgen Tekening: Lou Gazenbeek- Reeskamp (klik om te vergroten

Ze kon d’r hooischuur niet weer dichtkrijgen
(klik om te vergroten)

Grietje
Maar ik zou van Grietje vertellen.    Nou, die moet je horen zingen als ze ’t op d’r heupen heeft.     Zoiets als Jo Vincent, maar scheller.
En nou weet ik niet,  of je ook wel ’s gehoord hebt,  dat een orgel soms nog een toon laat horen,  al heeft de organist z’n fikken al van de toetsen.    Zoiets gebeurt soms,  dan zit er binnen in zo’n kast
’t een of ander vast.   Zolang er nog lucht door ’t orgel blaast,  hou je die toon.   Dat klinkt heel bezopen.
Met Grietje was ’t erger.   We waren aan ’t repeteren en net toen ze er een hoge noot uitgehaald had,  kon ze d’r hooischuur niet weer dichtkrijgen.   En die noot maar doorgillen!   De bovenmeester, onze directeur,  liep rood aan.   Hij beukte met z’n stok op de lessenaar, want hij dacht dat Grietje flauwekul maakte.   Maar toen sprong hij op haar af,  pakte haar bij de kin en ’t achterhoofd en  – knap –  de mond was dicht.   Grietje natuurlijk janken,  maar na een half uurtje was het leed geleden.   Ze had dat moment alleen maar de klem in d’r kaken gehad,  zoals we dat in Emmen noemen.
Ja, man dat klinkt nou ongelofelijk,   maar ik heb ’t met m’n eigen beduusde ogen gezien…..”

 

Jagers en stropers
Arend kon met een stalen gezicht de gekste dingen vertellen.   Alleen de pretlichtjes in z’n bruine ogen verrieden soms,  dat hij ’t op een accoordje gooide met de grens tussen het mogelijke en het onmogelijke.
Jagers en stropers vormden ook een geliefkoosd thema en als hij over z’n oude vriend Jan Holties begon,  was hij in geen uren uitverteld.   We lagen dan na afloop van de dienst een paar uurtjes aangekleed op onze strozakken.
De rest van de stalbewoners was de stad in of zat te pandoeren.   Arend,   de handen onder ’t hoofd gevouwen, vertelde zijn Drentse verhalen.

D’r kwam nog un bietje rook uut, mer waor bleef de haogel?  (klik om te vergroten)

D’r kwam nog un bietje rook uut, mer waor bleef de haogel?
(klik om te vergroten)

 

Old geweer
“Ja, man,  die Holties is een machtige jager.   En dan met zo’n heel old geweer!
Hij had ook nog wel eens een andere spuit,  maar met dien olden kan hij ’t werk nog best af.  Je snapt eerlijk niet, hoe Jan met dat kanon nog een veldkiep of een knien kan raken.   Die olderwetse gewere bint lang niet zo gauw als die nijerwetse…..

Jan schoot ’s op een haos en al had ie ‘m goed op de korrel,  langoor ging deur.
Het schot had geknald dus dat was in orde,  maor waor bleef de hagel?
Jan keek in de loop.   Er kwam nog een bietje rook uut.   En toe heurde die iets ritselen:  daor kwam de hagel an!   As de mieter gooide Jan ’t geweer an de schouwer, richte op de haos,  die nog mer een pas of veertig vort was en knots –  daor buitelde langoor over de kop.   Ja, Piet… die olde snaphaone schote bar langzaom…”

 

Tekeningen: Lou Gazenbeek- Reeskamp

Klik hier om deel 2 te lezen

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2014/01/20/die-vrijer-daar-is-je-slaapjemeer-soldaten-herinneringen-van-jac-gazenbeek-deel-1/