Geomorfologie van Lunteren en omgeving deel 1

De heuvels in Lunteren en omstreken zijn ontstaan in de voorlaatste ijstijd toen enorme gletsjers uit het noorden landmassa’s opduwden tot hoge stuwwallen zoals de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. De uitlopers van de stuwwal zijn gekenmerkt door dalen. Daardoor kunnen we nu genieten van de uitzichtpunten op en rond de Goudsberg.

SaalienDe Lunterse stuwwal
Duizenden jaren waren er wisselingen van geologische en klimatologische omstandigheden. Nu staan we, mede door ons toedoen, aan de voet van een nieuwe klimaatomslag. Toen Nederland nog bijna geheel uit zee bestond zetten de grote rivieren gesteenten en puin, afkomstig van de gebergten uit Midden- en Oost-Europa, laag voor laag op de zeebodem af.  In de voorlaatste ijstijd, de Saale ijstijd, werden met het landijs uit Scandinavië grote hoeveelheden keien en gesteenten meegevoerd.  De ijsmassa, in de vorm van reusachtige gletsjers, duwde de oude riviersedimenten opzij en vooruit.
saaleUiteindelijk kwam het ijs tot stilstand langs de lijn Haarlem-Nijmegen waarlangs verschillende stuwwallen werden achtergelaten. De gletsjer die in de Gelderse Vallei heeft gelegen vormde de o.a. de Veluwe, de stuwwal Lunteren-Wageningen en, westelijker, de Utrechtse Heuvelrug. Deze stuwwallen zijn plaatselijk bedekt met klei leem en, zoals bij ons, met grint.  In de daarop volgende warmere periode smolt het landijs en stroomde het smeltwater over de nog bevroren ondergrond naar de lager gelegen gebieden en werden vooral zand en grint afgezet.  In dit koude klimaat van toen had de wind vrij spel op de onbegroeide grond en vond op grote schaal verstuiving plaats.   Daarbij verlegden de uitgestrekte riviersystemen van Maas en Rijn hun loop naar het westen en werden de uitlopers van de Veluwse en Utrechtse stuwwallen weggespoeld en werden op de oude rivierbeddingen rivierduinen afgezet.
Het dekzand heeft het reliëf van stuwwallen en dalen sterk genivelleerd. Onder invloed van de overheersende wind is in de Gelderse Vallei een opvallend patroon van langgerekte, oost-west gerichte duinen ontstaan.

.

Vanaf het begin van het Holoceen vond een definitieve klimaatsverbetering plaats ten opzichte van het Pleistoceen. Hierdoor konden gesloten bossen ontstaan. Pas door een sterke bevolkingsgroei in de 11e eeuw en het daarmee samenhangende intensievere gebruik van de grond, verdween een groot deel van de vegetatie. Hierdoor traden weer zandverstuivingen op.  In de lagere delen van de Gelderse Vallei is in het Holoceen een dik pakket veen gevormd. Grote delen van dit veengebied zijn sinds de late middeleeuwen afgegraven.
Door deze geologische processen kan het landschap in Lunteren worden onderverdeeld in het dekzandlandschap van de Gelderse Vallei en het stuwwallenlandschap van de Veluwe.
De Gelderse Vallei wordt gekenmerkt door een golvend dekzandlandschap. De overgang van het dekzandlandschap van de Gelderse Vallei naar het stuwwallenlandschap van de Veluwe verloopt geleidelijk en wordt gekenmerkt door een over het algemeen geleidelijke stijging van het reliëf.
De laaggelegen Gelderse Vallei vormde een vergaarbak voor het water afkomstig van de stuwwallen. Naast het water dat via verschillende beken werd aangevoerd was er opkwellend grondwater dat geleidelijk werd afgevoerd naar noordelijke richting.  Het water van de Lunterse berg stroomt nu nog steeds via de Lunterse beken naar het huidige Eemmeer dat via het Gooimeer en het Markermeer in het IJsselmeer terecht komt. Onder deze omstandigheden ontstonden vroeger uitgebreide moerassen en vond veenvorming plaats. Het hoogveen werd in de vorige eeuwen vrijwel geheel afgegraven.

vuursteenafslag

Vuursteenafslag

Eerste bewoners Lunteren en omgeving
Lunteren en omgeving wordt al langer bewoond dan je in eerste instantie zou denken. De oudste vondsten in de omgeving zijn vuistbijlen en dateren al uit het vroeg paleolithicum.
Dat is het tijdperk van de Pré-Neanderthaler.
Op een akkertje in de Sijsselt is eind 2002 een vuursteenafslag aangetroffen die met zekerheid in het midden paleolithicum is te plaatsen. Andere vuursteenvindplaatsen in de gemeente Ede wijzen op de aanwezigheid van bewoning in het laat paleolithi- cum. In die tijd bestonden de gemeenschappen uit groepen jagers en verzamelaars die door het toenmalige toendralandschap rondtrokken. Zij verbleven gedurende korte tijd in zogenaamde jachtkampen.

In het mesolithicum, in het begin van het holoceen, werd het klimaat warmer en maakte het toendralandschap langzaam plaats voor gesloten loofbos. De jagers en verzamelaars bleven in het gebied wonen. Vindplaatsen uit deze periode worden vooral aangetroffen op de overgang van hoog naar laag en van droog naar nat. Enkele archeologische vondsten uit de midden-steentijd wijzen op de aanwezigheid van jagers het gebied.

Waarschijnlijk vestigden in de Nieuwe Steentijd, het Neolithicum, zich bewoners die landbouw en veehouderij beoefenden. De hoogte en de strategische ligging maakten dit gebied door de eeuwen heen aantrekkelijk voor bewoning. Gedurende het Neolithicum ging de mens geleidelijk over naar een agrarische levenswijze. Men trok niet meer rond maar vestigde zich permanent.

Men trok niet meer rond maar vestigde zich permanent

Men trok niet meer rond maar vestigde zich permanent

Hiermee samenhangend vonden enkele technologische veranderingen plaats zoals het gebruik van aardewerk en geslepen hakwerktuigen. Aan het eind van deze periode werden, in het laat-neolithicum grafheuvels opgeworpen. Deze heuvels werden gedurende lange tijd achtereen, door bijzettingen, als begraafplaats gebruikt. Daardoor kunnen in een grafheuvel begravingen uit meerdere archeologische perioden voorkomen.    In de omgeving van Lunteren komen zeer veel grafheuvels voor die tijdens het laat-neolithicum en de bronstijd in gebruik zijn geweest.
Daarnaast zijn nederzettingen uit , vooral, het laat-neolithicum bekend.   De diverse prehistorische grafheuvels getuigen van een vroeg en langdurig gebruik. Men denkt aan het laat-neolithicum tot midden-bronstijd.

Lunterse Kopersmid

klokbeker

Klokbeker

Grafheuvels zijn dus duizenden jaren oude begraafplaatsen, opgeworpen met zand of plaggen.  Rond Lunteren liggen veel graven uit de klokbekercultuur.
Men denkt dat hieruit blijkt dat een kleine groep mannen in die tijd een belangrijke status had want hun graven waren rijk aan grafgiften.
Bij de Germaanse Put, aan de Vijfsprongweg in Lunteren, ligt de grafheuvel van de Lunterse Kopersmid. In die grafheuvel zijn o.a. vierkante aambeeldstenen voor de bewerking van koper,  hamerstenen,  een koperen dolk en een zeldzaam koperen priempje gevonden. Dat priempje  moet ooit van een smid zijn geweest.   Ook vond men in de graven een rijk versierde beker en diverse pijlpunten.  Verder zijn ook dunne, doorboorde stenen plaatjes gevonden.   Dit zijn polsbeschermers om de klap van een boogpees op te vangen.   Hierdoor is het aannemelijk dat boogschutters belangrijk waren in deze samenleving. De heuvels vertellen het verhaal van de eerste Lunterse boeren die hier hun akkertjes aanlegden. Meer informatie hierover vindt u elders op het weblog .

De oudste grafheuvels komen uit de late steentijd (2850 tot 2000 voor Chr.) en werden gemaakt door bevolkingsgroepen van de zogenaamde Bekerculturen. De meeste grafheuvels rond Lunteren zijn wat jonger en dateren in de (midden-)bronstijd (1800 tot 1100 voor Chr.).

Lunterse Raatakkers
De Lunterse Raatakkers zijn akkertjes uit de ijzertijd.  In die tijd is er sprake van een grote bevolkingsdichtheid.  Er zijn wel enkele grafheuvels uit de ijzertijd in de gemeente Ede, maar men begroef in deze periode vooral in urnenvelden . Aan het eind van de late bronstijd en het begin van de ijzertijd begon men boomstronken, zwerfkeien en misschien ook wel klapperstenen die in de stuwwal voorkwamen, van de akkers te verwijderen en aan de zijkant van te akkers leggen.   Zo ontstonden de eerste wallen rond de raatakkers. Raatakkers bestonden uit vierkante veldjes van ongeveer 40 bij 40 meter. De vruchtbaarheid van de akkers werd op peil gehouden door er af en toe nieuwe zoden van elders op de gooien. De oude, uitgewerkte, bovenlaag werd op de walletjes gelegd. Het vermoeden bestaat dat men met primitieve karren over de walletjes reed maar er werden, waarschijnlijk in een ander stadium, ook struiken op de walletjes geplant om het stuifzand buiten en vee binnen te houden.

De raatakkers bij het Wekeromse zand. foto Heli-Aviation.nl

De raatakkers bij het Wekeromse zand.
foto Heli-Aviation.nl

Men neemt aan dat de Lunterse raatakkers maar twee tot drie families van voedsel konden voorzien. Als de akker uitgeput raakte maakte men een stukje verderop een nieuw veldje. Een uitgewerkte akker werd erf werd en een erf na verloop van tijd weer een akkertje.  Er zijn resten van boerderijen op enkele akkertjes gevonden maar ook de lagere plekken waren favoriet voor de bouw van een onderkomen want daar was een waterput sneller gegraven.
Men trok naar de gronden aan de Veluweranden, dichter bij de beekdalen. Deze gronden waren vruchtbaarder en leverden dus een veel hogere productie op. Eeuwenlang lagen de Lunterse raatakkers vrijwel onaangetast in het veld en bos.  De walletjes zijn nu alleen nog op luchtfoto’s te herkennen. In het land zijn ze soms zichtbaar als zeer lichte welvingen . In het bos zijn ze nog het beste bewaard gebleven.  De wallen erodeerden door regen en wind en samen met de akkers verdwenen ze onder onkruid, heide en bos.  Vanaf de middeleeuwen vond aantasting plaats doordat, door overexploitatie van de heide, een deel van de raatakkers verstoof.
Meer informatie hierover vindt u elders op het weblog.

Klik hier om deel 2 te lezen

Permanente koppeling naar dit artikel: https://www.de-veluwenaar.nl/2013/12/21/geomorfologie-van-lunteren-en-omgeving-deel-1/